Een amateurzanger neemt vaak het besluit om bij een koor te zingen nadat is geconstateerd dat hij/zij een goede stem heeft. Daarna volgt er vaak nog een stemtest en de kandidaat wordt wel of niet aangenomen. Meestal gaat dit gepaard met een proefperiode waarin de zanger zich kan ontwikkelen en ervaren wat het is om in een koor te zingen.
Tegenwoordig wordt het te zingen repertoire voor de koorleden opgenomen zodat er thuis geoefend kan worden. Op deze manier wordt het muzikale gehoor geactiveerd, het lezen van het notenschrift echter niet. Het vak solfège kan hierin echter een uitkomst kunnen bieden.
De leerling krijgt hierdoor meer inzicht in de materie van het notenschrift en het zelfvertrouwen krijgt een opwaardering. Nu gaat een en ander wel gepaard met veel oefenen, succes moet verdiend worden. Er is doorzettingsvermogen nodig om tot bevredigende resultaten te kunnen komen.
Als alle leden van een koor goed getraind worden in solfège, vormt dit een betrouwbaar instrument voor de dirigent. Men zal minder afhankelijk zijn van steunpilaren in het koor.
In de solfègelessen leert de leerlingen het notenbeeld te vertalen naar klank. Met andere woorden:
men leest het notenbeeld waarbij de leerling melodie en ritme op notennamen leert zingen.
Gekozen kan worden voor `do-re-mi-fa-so-la-ti` (het relatieve systeem) of op `c-d-e-f-g-a-b` (het absolute systeem). Daarbij leert de leerling hoe een melodie moet klinken door het innerlijk gehoor te gebruiken. Vergelijk dit met het lezen van een tekst uit een krant of boek: de letters worden gelezen en de lezer weet welke woorden(tekst) met de letters gevormd worden. Men hoeft de letters niet hardop te lezen om te weten wat er geschreven staat. Het is ook niet noodzakelijk dat de leerling een willekeurige toon uit het niets moet kunnen treffen. Wel is het de bedoeling dat men een toon moet kunnen treffen naar aanleiding van een voorafgaande toon.
Bijvoorbeeld: er wordt gevraagd om de tonen van de noten `do-re-mi` te treffen. In dit geval wordt de `do` op een instrument gespeeld of voorgezongen door de docent. De toon wordt nagezongen, daarna wordt het notenbeeld klinkend weergegeven.
In een gevorderd stadium kan de docent een andere toon aangeven dan de begintoon, in dit geval bijvoorbeeld de `re` of de `mi` waarna de leerling de `do` moet proberen te vinden.
Er zijn heel wat solfègeoefeningen die men met het materiaal `do-re-mi` kan doen.
Bovenstaand voorbeeld vindt men in `ötfökü zene` (100 zangoefeningen) samengesteld door de Hongaarse meester Zoltán Kodály. v.b. 2
http://www.kotta.info/hu/product/2809/KODALY-ZOLTAN-Oetfoku-zene-1
Door de grote rijkdom die de Hongaarse volksmuziek heeft kon hij heel veel materiaal gebruiken.
De notatie in de `ötfökü zene` is anders dan de bij ons traditionele notatie:
In dit voorbeeld zien we dat de notenbalk is weggelaten, de notennamen staan echter wel genoteerd. De leerling ziet niet of de noten laag of hoog op de balk genoteerd staan en mist als het ware deze visuele ondersteuning.
Het goed kunnen treffen van de tonen zorgt ervoor dat de zanger na verloop van tijd bewuster en zuiverder de koormuziek leert zingen. We noemen dit `intonatie`.
Niet alleen toonhoogte is belangrijk, toonduur(ritme) is natuurlijk onmisbaar. Elke melodie heeft ritme. In voorbeeld 4 zien we hoe verschillende notenwaarden, t.w. de kwartnoot(1e notenbalk),
de halve noten(2e notenbalk) en de hele noot(3e notenbalk).
Veel misverstanden bestaan er over de notenwaarde en het aantal tellen dat een noot krijgt. Men gaat er heel vaak vanuit dat een hele noot(voorbeeld 5) steeds 4 tellen duurt.
Dit wordt echter bepaald door de maatsoort(voorbeeld 6):
Bij de eerste maatsoort 2/4 duurt elke maat 2 tellen en duurt de kwartnoot(4) één tel.
Bij de tweede maatsoort 2/8 duurt elke maat 2 tellen en duurt de achtste noot (8) één tel.
Bij de derde maatsoort 2/2 duurt elke maat 2 tellen en duurt de halve noot(2) één tel.
Bij de vierde maatsoort 6/8 duurt elke maat 6 tellen en duurt de achtste noot(8) één tel.
Dit zijn een aantal elementen die aan de orde komen in een solfègeles. Verder is het gehoor natuurlijk van groot belang. Wat men niet kan horen kan men ook niet zingen.
Men hoeft uiteraard geen absoluut gehoor te hebben maar een relatief gehoor is wenselijk. Wat is het verschil? Bij een absoluut gehoor kan men zonder van te voren een toon gehoord te hebben een willekeurige toon benoemen. Iemand slaat een toon aan op de piano en de leerling zegt welke toon gespeeld werd. Bij een relatief gehoor wordt eerst een toon gespeeld en benoemd, daarna wordt een volgende toon gespeeld en de leerling probeert deze te benoemen.
Toch speelt toongeheugen ook een belangrijke rol. Violisten hebben bijvoorbeeld een perfect gevoel om de `A` af te stemmen en dus ook te horen. Dit omdat het hoort bij het ambacht van viool spelen.
Muziektheoretici beweren zelfs dat indien je vóór het slapen gaan één bepaalde toon speelt gedurende 20 minuten, deze toon de volgende morgen nog in je geheugen zit en je deze toon vlekkeloos kunt zingen.