Interview met HANS LEENDERS ( organist, componist & dirigent) over dirigeren.

Biografie Hans Leenders

Hans Leenders studeerde orgel, muziektheorie en gregoriaans aan de conservatoria van
Maastricht, Utrecht en Brussel bij o.m. Jean Wolfs, Jan Raas, Jean Ferrard en Jean Boyer.

Hij is hoofdvakdocent orgel aan het conservatorium Maastricht en doceert gregoriaans en
koordirectie bij de jaarlijkse Kurt Thomas-dirigentencursus te Utrecht.
Hij is als artistiek adviseur verbonden aan het festival L’Europe et l’Orgue te Maastricht.
Hans Leenders is dirigent en artistiek leider van het professionele kamerkoor Studium
Chorale, het Madrigalchor Aachen en cantor-organist van de O.L.V.-basiliek te Maastricht
(Séverin, 1652, III/P).

Hij dirigeert tevens het Basilicakoor, Schola Nova en Schola Mariana van deze basiliek.
Leenders’ concertpraktijk omvat heel Europa. Hij gaf gastdirecties en workshops bij een
groot aantal conservatoria en internationale festivals.
Als dirigent en organist is hij verbonden aan Ensemble’88, gespecialiseerd in hedendaagse
muziek.
Zijn eigen composities zijn uitgegeven bij muziekuitgeverij Ascolta, Harmonia en de Haske.                                                               (Bron: Hans Leenders – Organist)

 

‘Mijn beeld van de partituur moet dan door de voorbereiding al heel ver zijn, zodat als ik bij punt één kom ik ook meteen weet waar het muzikaal naar toe moet.’

vertelt HANS LEENDERS

‘Goed opbouwend werken, dat is het halve werk’

 

Hoe ziet het dagelijks leven eruit van een koordirigent?

 Veel studie, b.v. partituren van de uit te voeren werken. Ik ben nu bezig met het bestuderen van Styx, muziek van  Kantsjeli die ik met Studium Chorale voor de Philharmonie Zuidnederland ga instuderen. Bij het bestuderen kijk je niet alleen naar de noten, maar ook hoe de aansluitingen lopen, hoe je de tonen uit het orkest krijgt.  Ik kijk naar de valkuilen in het stuk. Waar moet je het koor goed op voorbereiden, zodat als de chef-dirigent ( Dmitri Liss -red.) van het orkest komt, hij geen zorgen hoeft te hebben over het koor. Dat is iets wat je kunt voorbereiden.

Een ander ding is de Veertien Stonden (componist Hans Leenders, op tekst van de Belgische dichter Guido Gezelle,  première 9 april 2017, OLV Basiliek Sterre der Zee, Maastricht  – red.). Nog even de laatste proefdrukken corrigeren, of je ergens toch niet iets over het hoofd hebt gezien en dat gebeurt áltijd.

En verder natuurlijk planning. Bijvoorbeeld: Theater Heerlen wil in Kerkrade volgend jaar een nieuwe serie beginnen. De programmeur vraagt: We willen graag dat je met Studium Chorale ( prof. Kamerkoor Maastricht – red.) een mooi programma doet. Dan ga ik eens nadenken:  wat wil ik dan graag doen?

Verder moet voor Studium Chorale een advent programma in elkaar worden gezet en voor Vocaal Ensemble Cantatrix (Friesland) moet – in verband met een concertreis – nog een groot stuk toegevoegd worden aan het huidige programma. Ik heb daar ook de beschikking over een strijkkwartet bij. Je bestudeert partituren en gaat nadenken over thematieken, dus dat is allemaal studie, één van de belangrijkste dingen; dat loopt allemaal mee in het dagelijks leven.

Een ander ding is – niet zozeer als dirigent, maar eigenlijk ook weer wel: vanavond reis ik naar Haarlem. Daar tref ik morgen de leiders van de koorscholen in Nederland – den Bosch,  Haarlem en Utrecht – . Ik wil graag met hen een nieuw project ontwikkelen, zodat de koorscholen basaal betrokken worden bij het Nederlands Gregoriaans Festival, waar ikzelf adviseur van ben, samen met Marcel Zijlstra. Morgen gaan we de hele dag met elkaar brainstormen. Ik heb al wat voorwerk gedaan, dat moet ik dadelijk op papier zetten als jij weg bent. Nou, dat is dan ook een ding dat je moet doen: je daarop voorbereiden, een artistiek plan ontwikkelen en in gesprek gaan met de mensen. Verder heb ik voor het conservatoriumkoor nog een stukje geschreven. Het is allemaal voorbereiding en veel studie.

 

Hoe ver verdiep je je in een muziekstuk ter voorbereiding, maakt het verschil of je er oppervlakkig naar kijkt of er diep inzit? Krijgt het dan bijvoorbeeld een andere kleur?

Dat is een nogal veel omvattende vraag. Bij het instuderen ga ik eerst uit van het abstracte notenbeeld: eerst maar eens gewoon zuiver en ritmisch. Als ik een koor wil beoordelen op zuiverheid moet ik de partituur zelf eerst goed moet kennen. Naarmate de partituur moeilijker wordt, of a-tonaler, steek ik meer tijd in het in mijn kop krijgen van de partituur. Dat is er niet alleen op gericht hoe die tonen van mij moeten klinken, maar ik studeer meteen mee hoe ga ik het aanpakken. Dan zie ik bijvoorbeeld: dat en dat is moeilijk, en vraag ik mij af hoe ik dat straks ga aanpakken, zodat ik een oplossing paraat heb waar ik dan niet ter plekke over hoef na te denken. Meestal zijn die oplossingen niet nodig, want als je het goed aanpakt, goed stuurt, dan bouw je het stuk gericht op tijdens de repetities. Ik laat het dus niet eerst in het honderd lopen om me  vervolgens bezig te houden met repareren. Goed opbouwend werken, dat is het halve werk. Dat is stap één.

Interpretatie is nog een ander ding: hoe ga ik om met de aanduidingen van de componist? Die probeer ik te verinnerlijken, dus altijd eerst heel strikt naar de dynamiek en metronoom getallen dirigeren. Dan merk ik soms, al werkende, dat, als dat stuk meer kleur krijgt, je denkt: ja, maar ik zou hier toch een beetje terug gaan. En niet te vergeten de tekst zelf. Probeert de componist tekstuitbeeldend te schrijven, of gaat hij er meer op abstract niveau mee om? (Absolute muziek).Dat is het moment waar je dus naar die diepere laag gaat; het stuk meer voor jou gaat betekenen.

Het repetitie-, voorbereidingsproces is heel anders als ik met een amateurkoor werk. De stukken zijn meestal makkelijker, dus zo’n stuk lees ik meestal van blad en dan kan ik terugvallen op mijn ervaring. Als ik met een professioneel ensemble werk, dan is er heel weinig repetitietijd en dan moet je heel strak werken. Mijn beeld van de partituur moet dan door de voorbereiding  al heel ver zijn, zodat als ik bij punt één kom ik ook meteen weet waar het muzikaal naar toe moet. Dat verwacht men ook niet anders. Anders ben je geen chef, dat gaat niet. Dus het maakt wel uit of je met amateurs of met profs werkt. Bij amateurs heb je de tijd om je opvatting bij te stellen, bij profs moet er meteen gepresteerd worden.

 

En de leeftijd  van de zangers? Er is verschil tussen een oudere of jongere stem. 

Als de kwaliteit van een stem niet meer voldoet….dan maakt de leeftijd niet zo veel uit. Wel is belangrijk voor jezelf te bepalen wat voor soort koor je voor je wil hebben. Bij Studium Chorale  nodig ik de mensen uit om te komen zingen. Het moet een fris, jong koor zijn, waarbij de muzikaliteit en  kwaliteit van de stem belangrijk is en het uitgangspunt is concerten op het hoogste niveau te zingen . In mijn Basilicakoor en Schola van de Onze Lieve Vrouwe basiliek is het uitgangspunt een bloeiende vereniging, die met plezier maar ook met ambitie, de liturgie zo mooi mogelijk ondersteunt . Er zit gelukkig een aantal oudere mensen die nog altijd de resonantie goed hebben zitten en zuiver zingen. Maar jong bloed is ook noodzakelijk voor het algemene gevoel: de oudere zanger ziet dat er aanwas komt, de jongere zanger leert van de ervaring van de oudere, en zo ontstaat er een mooie mix. En die mix moet wel stimulerend werken, dat is toch ook de opgave van een dirigent om dit proces goed in de gaten te houden. Het is daarom dat ik steeds meer en steeds vaker werk op de resonantie, zodat ze echt samen  blijven kleuren in de hoogte. Ik doe veel aan stemvorming om ze fit te houden.

 

Doet u de stemvorming volgens een bepaalde methode?

 Er zit een beetje methode Lichtenberg in; vooral dus zingen op een natuurlijke manier. Dus met een ontspannen kaak, een losse tong, geen druk, en daarbinnen zoveel mogelijk resonantie opwekken. Dat werkt eigenlijk heel goed. Ik merk het ook bij het conservatoriumkoor, daar doe ik het niet anders. Er zijn heel veel studenten die instrumenten bespelen en die hun stem nog moeten ontdekken. Dan wil ik niet werken met druk, maar probeer ze te helpen met een natuurlijke stemgeving. Kijken wat er van daaruit kan. Zodat niemand eigenlijk in de problemen komt. De laatste jaren wordt dat beeld voor mij veel helderder.

 

Waar heeft dat dan mee te maken?

 Ik heb zelf, lange tijd geleden, daadwerkelijk stemproblemen gehad en dat heeft mij zo teruggeworpen op de vraag: hoe krijg ik mijn stem terug, wat heb ik fout gedaan? Door daar heel veel over na te denken, ook lessen te volgen en links en rechts wat ideeën op te doen, heb ik op een gegeven moment ontdekt waar mijn stem zit. En dat, eigenlijk heel simpel, had wel met een enorm effect. Sindsdien is het voor mij ook makkelijker om mensen met stemproblemen aan te sturen.

 

Je zegt: het is heel simpel; dacht je daarvoor dat het te complex zou zijn?

 Ja, dat dacht ik.

 

Hoe kan dat dan, ligt dat aan de opleiding? 

Of dat iets met de opleiding te maken heeft, dat weet ik niet. Het heeft veel met zelfonderzoek te maken. Een groot probleem is het willen imiteren van iets wat je mooi vindt, maar eigenlijk niet bij jou past.  Je hoort een toon op een bepaalde manier en dan wil je daar die bewuste klank bij maken. Dan ga je dus iets maken, in plaats van dat je het vanuit een ontspannen stem laat ontstaan, want daar is jouw klank. Een stem maak je niet, die is er gewoon. Een stem kan zich wel verder ontwikkelen, ruimer worden, flexibeler worden, hoger, lager, al dat soort dingen.

Dit heeft ook te maken met je eigen dirigeren, dat je vaak, ja toch onbewust, gaat duwen, eruit gaat persen bij de zangers wat je wilt. Ik laat de klank nu veel vaker ontstaan. Maak meer contact via mijn oren dan voorheen.  Dat inzicht was wel een breekpunt, heel belangrijk.

 

Dat is een worsteling die iedere zanger kent. De muziek stelt de eisen waar je als zanger aan wilt voldoen, desnoods geforceerd.

Zo is dat.

 

Heb je nog advies wat dat betreft? 

Blijf ermee bezig. Stel je steeds de vraag: voelt het goed?

 

Die ervaring rijker kan wel helpen met het aansturen van de koorleden.

 Ja, zo zie ik het ook maar.

 

Wat vraagt dit beroep van het gezin? 

Mijn kinderen vinden het wel oké. Maar mijn vrouw heeft er voor gekozen om flexibel te zijn voor mij. Zij heeft dus in haar carrière duidelijk stappen níét gezet, omdat ik een heel onregelmatig leven heb. We proberen wel dingen samen te doen, als het kan, bijvoorbeeld als er concertreizen zijn.  Zeker nu de kinderen het huis uit zijn is dat heel goed te doen. Maar in het verleden….. ja, dan ben ik ‘s avonds weg en dan moet zij steeds op de kinderen letten….allemaal niet zo heel makkelijk. Ik heb dus veel aan haar te danken, aan dat zij daar heel ruimhartig in is. Absoluut. Het vraagt van ons beiden om flexibel te zijn.  Ook plannen wij onze vrije tijd heel goed in, dus weet ik ook wanneer ik nee kan zeggen. Ik heb wel veel te doen, maar ik zorg toch altijd ook dat ik genoeg ontspanning heb. Ik wil niet alleen maar nog meer, nog meer, nog meer. Daar gaat het ook niet om. De studie heb ik ook nodig. De momenten dat je kiest voor vrije tijd is het natuurlijk ook mooi om samen te kunnen wandelen. Nee, zonder haar zag alles er anders uit. Ze heeft heel duidelijk daarvoor gekozen en daar ben ik héél dankbaar voor.

 

Heb je de liefde voor de muziek van huis uit meegekregen? 

Ja. Mijn vader was een fanatiek kerkzanger, met Gregoriaans en meerstemmigheid; het zingen was altijd wel een ding bij ons. Mijn moeder hield ook van muziek, dus ze hebben mij wel altijd daarin gestimuleerd. Zelfs toen ik zei ‘ Ik wil toch graag conservatorium gaan doen’, zeiden ze ‘weet je dat nu wel zeker?’, en toen zeiden ze: dat is goed. Ik heb altijd heel veel ruggensteun van ze gehad in die tijd. Toen ik op de middelbare school zat en een koor begeleidde in midden Limburg, werd ik er altijd naartoe gereden, speelde ik mijn pianopartijtje en ging weer terug. Zo had ik al wel veel ervaring op het podium dankzij hun bereidwilligheid me steeds overal naar toe te brengen. Dat waren natuurlijk bescheiden concertpodia, nog niet het échte werk, maar het was wel een training voor later. Daar heb ik altijd wel veel aan gehad, moet ik zeggen. Als ik daar nu sta heb ik niet veel last van nervositeit.

 

Wat of wie inspireert je? 

In de eerste instantie is het de muziek zelf. De klank…het is heel erg vanuit de klinkende partituur. Als ik voor volgend jaar een concert met orgelmuziek moet samenstellen, dan ga ik eerst repertoire bij elkaar zoeken.  Bach bijvoorbeeld – ik zeg nu maar wat (haha) -. Het is dan niet moeilijk om daardoor geïnspireerd te raken. En vervolgens probeer ik een bepaalde thematiek te ontdekken waardoor ik weer verder op zoek moet naar nieuwe muziek.

Mooie muziek mag ook moeilijke muziek zijn, hoeft niet persé, dat is geen voorwaarde, maar daar raak ik wel door geïnspireerd. Als de muziek niet bij me binnenkomt, dan laat ik die ook graag liggen voor een ander….

Ik kan ook geïnspireerd raken door de tekstinhoud. Bijvoorbeeld de tekst van Guido Gezelle, die is wel een inspiratiebron gebleken voor mijn laatste nieuwe stuk.

Ik wilde graag iets met passietijd als thema, ik kwam er maar niet uit, en opeens stuitte ik dan op de 14 Stonden van Andriessen. Ik had hier wel een partituur van hem liggen, maar ik had er eigenlijk nooit erg goed naar gekeken. Vaak als je zo’n partituur leest zie je de gedichten niet zo heel goed staan. Dan ga je eens die tekst lezen en dan denk je: ja, dit is het! Dan voel je meteen dat het je raakt op een manier waarvan ik weet: het is niet te plat; ik zie een noot en dan de tekst, dat roept een beeld op. Maar wat het is kan ik op dat moment nog niet zeggen.

Ik kan ook geïnspireerd raken door echt goede musici. Als ik iemand hoor spelen of zingen dan denk ik: fantastisch, wat is dit toch een feest! Dat kan live zijn, of een opname; een koor zijn, een orkest, om het even. Als ik dan iets heel moois hoor – dan gaat het niet over de muziek zelf, maar het uitvoeringsniveau – dan kan me dat ertoe aanzetten om zelf nog meer mijn best te doen. Zeker weten.

 

Moet je empathisch zijn? 

Absoluut! Voor mij geldt dat. Ik zou niet anders kunnen werken. Ik ken volgens mij geen dirigent die dat niet is. Alleen hoe ze de signalen omzetten in hun eigen werken, dat kan nogal verschillen.

 

Hoe bereid je je voor op een uitvoering? Bijvoorbeeld op de première straks van de 14 Stonden?

Ik werk daar met een projectkoor en je weet hoeveel tijd je daarvoor hebt. Daar kan ik geen 2 maanden mee studeren. Van te voren weet ik min of meer wat voor soort stemmen ik krijg, en dan schrijf je een stuk waarvan je denkt: dat zou moeten  lukken. In dit geval is het mijn eigen muziek, maar het kan natuurlijk ook andere muziek zijn. De inschatting vooraf is dus belangrijk:  hoeveel tijd heb ik nodig om dat voor te bereiden?

Bij Studium Chorale ligt dat iets anders. Als ik daar een te ruime repetitieplanning maak, dan zegt de zakelijk leider:  Hans, iedere repetitie kost je zoveel hé? Dat gaan we dus niet doen hé? En dan moet je nog scherper gaan nadenken over hoeveel tijd je echt nodig hebt. Dan moet je wel weten: gaat het lukken of niet?

Dus een goede planning is alles. Voor mij althans.  Maar je kunt jezelf zo vol plannen, dat je geen plezier meer hebt in het werken  en alleen nog maar onder druk van je agenda werkt. Ordening helpt mij om ruimte in mijn hoofd te houden. Zoals bijvoorbeeld morgen in Haarlem, dan kan ik tijd maken om een hele ochtend te brainstormen. Maar al tijdens dat brainstormen ben ik bezig met een heel strikt schema: hoe gaan die drie dagen festival eruit zien? Dat loopt parallel en het moet allemaal klaar. Geen chaos, dat moet allemaal heel strikt.

Het volgende is: hoe ga je het concert voorbereiden? Dat heeft ermee te maken hoe groot de bezetting is. Werk ik met een klein continuo-clubje, met kleine muziek, in de zin van dubbel-korig met continuo, dan vraagt dat iets anders dan dat je een heel orkest met koor hebt staan. Of dat je een één-stemmig vrouwenkoor hebt, of dat je een soloconcert moet spelen als organist. Dat zijn allemaal andere grootheden. Bij een groot ensemble moet je weten dat je de ruimte hebt om dat te dragen, dat je ‘Ausdauer’ hebt.

Bij een soloconcert als organist moet je je echt gefocust zijn. De hele week van te voren ben je al bezig met het moment dat het concert eraan komt. Als ik daarentegen als dirigent met een kleine groep werk – dat is eigenlijk het meest galante, het meest aangename – dan hoef je alleen maar te zorgen dat je geen glaasje wijn neemt en niet teveel eet van te voren, maar lekker fris bent. Eetgedrag is belangrijk. Ik ben heel precies op mijn eten in concerttijden.

 

Welke invloed heeft dat?

Nou, ik ga niet zwaar tafelen twee uur voor aanvang van de uitvoering.

 

Want dan vraagt het teveel van je energie?

Absoluut! Daar wil ik heel precies in zijn, want daar heb ik mezelf mee. Op dat punt kan ik niet zomaar een beetje freewheelen. Mijn energie heb ik dan nodig voor het muziek maken!

 

Kun je je afsluiten voor spanningen?

Ja, dat kan ik heel goed, maar ik vind spanning niet echt leuk. Dat maakt iedereen mee, iedereen kent dat. Laatst had ik een keer iets met podiumbouwers, zodanig dat ik er de chef bij moest halen. Dan moet iets echt op een bepaalde manier klaar staan, anders gaat het hele feestje niet door. En dat terwijl je midden in een generale zit, en je eigenlijk álle aandacht nodig hebt voor de muziek……

Desalniettemin, ik kan er toch tamelijk goed mee omgaan; ik weet eigenlijk niet precies waarom. Misschien omdat ik heel pragmatisch ben en heel snel een afweging maak bij een probleem: er is nu niets aan te doen, dus meteen de knop om en verder, want energie besteden aan bijzaken moet ik niet nu doen. Ik ga dan in een soort reserve stand: dat parkeer ik nu maar even en zet meteen de energie in een andere richting. Je moet je focus houden.

 

Over welke eigenschappen moet een dirigent beschikken?

Had ik ze maar allemaal, die goede eigenschappen! Een dirigent moet inspirerend, evocatief zijn. Hij moet iets kunnen oproepen, moet zorgen dat zangers – ik spreek nu maar even over koren, want dat is mijn ‘core business’ – het beste uit zichzelf naar voren kunnen halen. Dat is het allerbelangrijkste.

 

Hoe ervaar je dat als je voor het koor staat? 

Als dat niet lukt moet ik dus iets veranderen.

 

Doe je dat dan met overleg, of ga je vooral bij jezelf te rade?

Als ik iets uitprobeer, probeer ik op een ontspannen manier feedback te krijgen, maar ik ga nooit heel structureel thematiseren. Dat heb ik ook meegemaakt, dat iedereen in een vergadering nog eens gaat nadenken over het repetitieproces en dat soort dingen. Dat doe ik niet meer, dat is klaar. Dat is ook wel ervaring hoor, dan ben ik gewoon met 50 jaar anders dan met 30. Je bent gewoon ouder, hebt meer ervaring en dat vind ik heel plezierig. Als ik nu dingen zie van: o nee, dat gaat niet werken, dan ga ik heel snel iets anders doen. Als je merkt dat de koorleden de aandacht verliezen dan kies ik heel snel een andere insteek. Ik ben me dus meer bewust van dit soort processen.  Ook bewust van: nu ben ik wel heel erg aan het duwen, dat merken de zangers heus wel.  Dan denk ik: het is nu maar even zo. Ik ben daar dus wel altijd mee bezig.

Wat moet ie kunnen? Ja, kijk, een dirigent zonder oren, dat is natuurlijk niks. Als je niet hoort of iets goed geïntoneerd is dan zal het koor dat niet zelf gaan corrigeren. Daarvoor heb je dus een dirigent nodig. De dirigent moet het oor zijn van het koor. Dat is wel je belangrijkste taak. Jij moet het koor coachen. Naarmate de zangers beter worden mag je wat meer de maestro uithangen, maar wanneer de zangers ondersteuning nodig hebben moet je er wel voor hen zijn. Je moet ze wel aanspreken op intonatie, dynamiek, ritme, uitspraak.  Je moet al die parameters goed in de gaten houden. Maar ik wil ook weer niet zeggen dat een dirigent een manusje van alles moet zijn. De één kan dit beter en de ander dat……maar slechte oren, dat kan niet. Er zijn bijvoorbeeld dirigenten die kunnen uitstékend zingen, nou dat is fantastisch. Als je dat kunt dan is dat een pré, maar er zijn ook dirigenten die prachtig kunnen zingen maar die eigenlijk niet het ritme kunnen onderhouden. Dan wordt het al een moeilijker verhaal. Of je hebt een heel vriendelijke uitstraling, mensen gaan voor je, maar je hoort niet dat het onzuiver is. Dus uiteindelijke kom je wel basaal uit op zuiver, gelijk en de juiste beweging. Dat moet een dirigent echt in de gaten kunnen houden. Dat zijn verantwoordelijkheden die je niet bij het koor kunt leggen.

Vervolgens kom je bij goede smaak, maar dat heeft ook een beetje te maken met het je blijven ontwikkelen. Je moet weten van verschillende stijlen, je moet ook durven om een persoonlijke keuze te maken. Je moet je voeden vanuit de bronnen, vanuit wat je leest en hoort. Kijk naar de Mattheus. Er zijn veel uitvoeringen die iedere keer weer anders zijn;  met een andere dirgent klinkt het overal anders, dus zorg dan ook dat als je het zelf dirigeert, het stuk van jou wordt. Durf te gaan voor je eigen interpretatie. Daar ben ik nu ook wat meer ontspannen in dan vroeger.

Ik heb dus een mening gevormd over wat er moet gebeuren. Dan ga ik kijken: hoe ga ik het overbrengen? Ik ga opnames beluisteren,  en dan hoor ik: hij pakt dat tempo, hij dat tempo, wat vind ik dan mooi en waarom? Dus ik probeer zo een beetje mijn oor te vormen en op een gegeven moment moeten de opnames aan de kant en dan moet jij je een keuze maken, moet het stuk jouw keuze worden, dat is een belangrijk ding. Dan kun je ook het juiste tempo vinden. Ik probeer dat altijd heel sterk in het voortraject te doen, in het studietraject, zodat wanneer ik begin, ik meteen de mensen daar naartoe kan brengen.

 

Toen je begon als dirigent had je een bepaald beeld van je vak, nu ben je een stuk verder. 

30 Jaar verder, haha.

 

Je maakt een ontwikkeling door en je stelt jezelf iedere keer bij op verschillende gebieden. Je zei: ‘Ik ben blij dat ik verder ben nu.’ Waar heb naar eigen inzicht de meeste ontwikkeling in doorgemaakt?

Toch dat ik gewoon veel beter hoor. Mijn oren zijn zoveel beter geworden! Ik weet dan: dit communiceert niet, dit moet zo en het hele beeld is gewoon veel klaarder. Ik weet veel beter wat ik eigenlijk voor klank wil.

 

Je werkt voor de 14 Stonden met een projectkoor; je hebt geen idee van de klankkleur van het koor. Maakt dat nog uit? 

Ja, maar dit is wel een heel typisch geval, dat is niet zoals het doorgaans gaat. Ik schrijf dat stuk en dan heb ik dat in mijn hoofd: dit wil ik graag, zo gaat het worden, zo wil ik dat het klinkt.  Dan ga ik bij de eerste repetitie niet naar de noten, want ik weet van te voren al wat  moeilijk wordt. Dat is namelijk het oratorisch ritme dat erin zit, de vierstemmigheid. Er zijn veel verschillende soorten muziek in dat stuk, maar één van de terugkerende items zijn de vier evangelisten. Die zingen quasi reciterend. Ik zeg quasi, want het ritme is wel uitgeschreven. Het moment dat zij dat parlando kunnen, dus dat ze die tekst zouden spreken in het ritme dat ik genoteerd heb, en er dan de vaart in houden: dan is eigenlijk het ergste al achter de rug. Dus dáár steek ik dan op in en dan vallen die noten wel mee. Het wonderlijke is dat dan ook heel snel de juiste intentie bij de muziek gaat komen. Dan is het een kwestie van ook de klankkleur afstemmen, de juiste vocalen kiezen dus, en dan ben je al een heel stuk op weg. Je kunt het ook andersom doen, dan begin je met de noten en dan is iedereen aan het zingen, maar het stroomt niet. Dus dan weet ik al van te voren wat gaat gebeuren en denk ik: laat ik maar eens een andere insteek kiezen. Dát is de ervaring en die is heel prettig.

 

Dus: weten wat je wilt, zodat je het goed in de grondverf kunt zetten, met het vertrouwen dat de rest zichzelf uitwijst?

 Ja. Kijk, als je als 20-jarige begint dan ga je eerst aan de slag en heb je al die ervaring nog niet. Je hebt dan de druk van: dit moet klaar, of op wat voor niveau moet ik het stuk in mijn hoofd hebben, nou dat weet je op een gegeven moment allemaal. Dat is de ervaring. Ik vind het nu ongelofelijk veel prettiger. Dat is ook het fijne, dat je op een gegeven moment de kleine kneepjes ook écht beheerst.

 

Hoe weeg je af met welk muziekstuk je aan de slag gaat? Is dat mede afhankelijk van de vraag op de markt?  

Dat is afhankelijk van de clubs. Bij mijn club in Friesland bijvoorbeeld hebben we nagedacht over een programma tussen de Messias en de Mattheus in. Er moest een nieuw programma komen. We hebben gekozen voor een leuke titel: Bach en de Noorderlingen.  Dan maak je vanuit de motetten van Bach uitstapjes naar de Noorse componisten. Daar ga ik dan wat bij zoeken. Nou daarin waren we redelijk vrij, want het werd allemaal in eigen beheer gedaan. Bij Studium Chorale zijn heel veel projecten specifiek gevraagd, bijvoorbeeld:  ‘Hans, we willen graag Styx doen, en volgend jaar graag MacMillan’s  Stabat Mater. Dan komen de aanvragen dus vanuit het podia, wat typisch is voor een meer professioneel koor.

Bij het kerkkoor ben ik vrij om te doen wat ik wil, dus daar maak ik zelf een planning en zeg: ‘Dit wil ik graag doen, want dat is leuke muziek voor jullie, jullie leren er wat van, het is passend voor de tijd, of we hebben behoefte aan, we hebben een beetje dit en dat gedaan, dan gaan we nu eens dit doen’. Dus daar probeer ik het gewoon gezellig en leerzaam te houden. Maar altijd met in mijn achterhoofd dat we er beter van gaan zingen.

 

Hoe reflecteer je op je eigen werk? 

Ik heb overal wel mensen zitten die ik als vraagbaak gebruik.  Dan probeer ik er achter te komen of dit of dat werkt. Ik hou altijd een beetje een oor in de groep, van: beviel dit nou? Vaak is het ook zo dat ze naar jou toekomen en zeggen: dit is prima, of: ja, moet dat nou? Het komt dus van beide richtingen en ik probeer er altijd iets mee te doen. Laatst kwam iemand naar me toe met de opmerking dat ik toch blijkbaar iets te lang op intonatie had zitten werken. Zij had waarschijnlijk ook een zware week gehad. Ik denk dan niet in de trant van: ze heeft gelijk, want daar gaat het mij niet om, maar van: blijkbaar moet ik dit niet te vaak doen. Ik probeer de signalen te lezen. Soms is het een individuele oprisping, om het zo maar te zeggen. Maar goed, ik hou het wel in de gaten. Maar ik vraag er ook niet teveel naar, want door de ervaring weet ik wat wel en niet werkt. Je weet: dit mag ik vragen, dit mag ik even doorduwen, hier moet ik even pauze maken. Dat is gewoon de routine, niet het routineuze, want dat vind ik verschrikkelijk.  Als je routineus wordt moet je een andere job gaan zoeken, dat is de dood in de pot. Als je die routine hebt, heb je net wat beter overzicht of het werkt en kun je bijstellen. Dat doe ik ook wel. Het kan gewoon aan mij liggen dat de aanpak niet werkt, maar het kan ook zo zijn dat er zuurstofgebrek is in de zaal, of dat de zangers een lange werkweek hadden en dat ik andere werkvormen moet kiezen. Het ligt niet altijd bij mij. Kan ook, maar ook dat zie ik allemaal wat makkelijker. Ik vind het een leuk vak; het is nu genieten ja. Vroeger vond ik het echt wel aanpoten en hard werken en twijfelde ik bij moeilijke partituren: kan ik het allemaal wel horen? Ik kan me nog herinneren dat we bij het Nederlands studentenkamerkoor de sept Chansons van Poulenc deden. Je had dan maar beperkte tijd voor de concerten om het klaar te krijgen. Nou, dat was aanpoten, pff….ik heb hele modellen uitgewerkt om de koorleden die complexe akkoorden bij te kunnen brengen. Dat soort dingen. Maar dat was blijkbaar allemaal nodig om het nu eenvoudiger te vinden. Ik ben er blij mee dat ik die kans heb gehad. Daardoor ben ik ook verder gekomen in dit vak. Maar ik heb nu nog altijd veel te leren en te doen……..

 

Wat doet applaus met je?  

Ik denk meer met de zangers dan met mezelf. Stel, je hebt een concert gegeven en er zijn dingen niet goed gelukt.  Ik denk dat iedereen dat kent.  Je hebt ook wel eens een keer dat je denkt: yes, helemaal goed, maar dat zijn eerder de uitzonderingen dan de regel, dus er gaat altijd wel wat mis. Als er iets mis gaat tijdens het concert dan moet ik me er heel erg voor wapenen dat ik dan niet daardoor dicht ga. Soms gebeurt het ook wel eens dat iets gerepareerd moet worden. Bijvoorbeeld afgelopen weekend: een heel simpel stuk en dan zet de celliste gewoon een tel te vroeg in! (diepe zucht). En dan sta je daar en dan is het plezier voor mij al een heel eind weg. Mensen horen het niet, zegt men altijd, maar daar heb ik dan niet zo’n boodschap aan. Ik word daar erg ongelukkig van. Of ik heb met Bach motetten zo zitten duwen op: jongens, wel de tekst, maar niet de hele tijd alles betonen. Dus gewoon wel de lijn blijven zingen, blijf met die tekst aan de slag, zodat het gearticuleerd blijft klinken. Maar dan gaan ze, in de euforie van de uitvoering, toch duwen op alle accenten. En dat was nou nét wat je de hele tijd geprobeerd hebt om níet te doen. En dan is dat stuk klaar en dan denk ik: grrrr…en dan komt dat applaus toch wel. Maar als het dan wél goed is, of het is voor mijzelf een ontlading geweest, dan is het moment dat je het koor bedankt of de concertmeester een hand geeft even zo’n moment van: we hebben het gedaan! En dan draai ik me om en dan is het ook allemaal wel goed, maar ik ben dan niet van: het kan voor mij nu een kwartier duren. In elk geval voor mij niet. Dat is…dan ben ik nog in het stuk. Dan ben ik nog helemaal niet klaar. Dan zit ik nog over alles na te denken, ben dan veel meer bezig met wat er gebeurd is. Maar toch: dan draai ik me om – en heb geleerd met een glimlach het applaus in ontvangst te nemen.

Ik heb het één keer meegemaakt met een stuk van Jan Welmers , met Studium Chorale in het orgelpark. Jan Welmers – ik heb ooit orgelles van hem gehad – is een búitengewoon goede componist, maar eigenlijk kent iedereen hem alleen maar van  het orgel. Twee jaar geleden is er een keer een componistenportret aan hem gewijd. Daar kwam echt de crème de la crème van de organisten spelen.  Nou, dat was een feest om die mensen te horen spelen! Ik had ook een hele goede organist – Marcel Verheggen – die mij begeleidde bij een groot werk van  Jan Welmers. En dat was echt, écht moeilijk. En dan eindigt dat stuk – ik denk dat het 25 minuten muziek was – dus met het licht dat zo vol binnenkomt, ja en dát…..ik heb het later die ochtend nog eens terug gehoord en er waren best nog wat dingen waar je wat over zou kunnen zeggen, maar ik kan me herinneren dat op dat moment ik echt…..ik ging helemaal open en de zangers ook. Iedereen tranen. Gewoon omdat je weet: we hebben het bereikt! En dán, ja dan is het wel een bijzonder moment en ook dan, dan is het applaus….dan hoor ik het ook niet meer. Dat zijn die momenten…je tilt elkaar dan op. Dat is iets heel wonderlijks; dat gebeurt niet heel vaak. Maar het kan aan de muziek gelegen hebben, aan het proces, dat heel moeilijk is geweest en toch waardevol.  Iedereen moet op zijn toppen presteren en dán die ontlading daarna, dat is iets heel bijzonders.

 

Dus dat applaus is in feite relatief?

Het is voor mij niet zo aan de orde.

 

Wat zou je willen meegeven aan mensen die koordirectie willen gaan studeren? 

Doe veel verschillende dingen. Proberen altijd betere ensembles te vinden. Probeer altijd je grenzen te verleggen en  hoger op te komen. Dus niet denken: ik heb een leuke club en het is goed, dan word je niet beter. Je moet altijd je oren aanscherpen. Zorg dat je steeds beter wordt. Streef altijd naar het hoogste. Verleg voor jezelf ook altijd de grens bij het bestuderen van de partituur.  Dat is één. Een ander ding is: wees  altijd heel secuur met partituren uitkiezen, want het koor leert beter te worden door een juiste partituurkeuze. Dat kan door een millimeter moeilijker te gaan, niet een meter de verkeerde kant op te gaan, want dan kunnen ze zich helemaal de put inzingen. Een ander ding is dat je zelf iets te zeggen hebt over de muziek, dat je zelf qua stijl dingen ontdekt.  Dus repertoire keuze: heel belangrijk, en streven naar zo goed mogelijke ensembles. Dat zou ik ze willen meegeven.

 

Dus ook risico lopen?

Toen ik begon met dirigeren….ik heb overal bedankt na een half jaar. Ik dacht: dit ga ik niet doen. Als ik dit ga volhouden dan hoor ik op een gegeven moment niets meer. En ja – de goede niet te na gesproken, want ik ken ook hele goede dirigenten die helemaal niet zulke goede ensembles hebben, van wie ik altijd denk: jou zou ik wat meer gunnen, maar dan blijft het zo’n beetje hangen, dan wordt het niet echt beter en dan wordt het zo’n gemiddeld grauw gebied. Maar ja, soms moet je ook geld verdienen. Ik kan het niet. Dat is een moeilijk ding. Parkeer je jezelf vast of zorg je voor genoeg artistieke bewegingsruimte? Ik heb altijd voor het laatste gekozen, soms met financiële risico’s, maar  ik respecteer uiteindelijk ieders keuze.

Dus: wat past bij jou. Die vraag moet je helder krijgen.

Als je zegt: ik wil graag dat bejaardenkoor, die mensen een goede tijd bezorgen, daar ligt mijn ambitie, dan lijkt me dat helder. Dan moet je dat vooral doen. Of – en dat is mijn sterke kant helemaal niet, hoewel ik soms denk: Hans, dat had je misschien meer moeten doen- kinderkoren. Gewoon zorgen dat je die aan het zingen krijgt en daarmee goed kunt werken. Hoe belangrijk is dat niet? Ik kan er bijna niets anders over zeggen, dan dat het ontzéttend belangrijk is. Daar ligt niet zo mijn kwaliteit, maar gelukkig zijn er andere mensen die dit uitstekend doen. Probeer dus helder te krijgen: waar zit nu je kracht, waar kan en wil ik echt op insteken?

 

Heb jij nog een bepaalde ambitie?

 Ja, mijn grote ambitie is dat ik nog wat ruimer mag zitten in mijn gelden met Studium Chorale, zodat ik nog veel meer kan doen. Het koor is inmiddels wel heel stabiel en heel goed en iedereen weet dat, maar ik vind dat we te weinig kunnen spelen. We hebben gewoon te weinig geld, dus ik wil nog wel kijken of we daar nog iets kunnen doen. Ik weet het nog niet hoe, ik heb wel wat plannen, maar dat is nu mijn ambitie. Maar ik ben ook blij als ik met een goed orkest kan spelen, dat vind ik heel mooi, maar de ambitie dat ik nog eens een Mahler stuk kan dirigeren, wat ik heel graag zou willen, nee, dat is niet voor mij weggelegd. Die trein is al heel lang vertrokken, dat is een ander spoor, dus die kans zal ik niet krijgen. Maar ik krijg misschien wel weer de kans om andere dingen te doen, en dan kom ik weer bij dat orkest terug. Ik heb nu heel veel a capella muziek gedaan in mijn leven en nu wil ik graag wat meer gaan doen met koor en orkest.  Ik heb ook heel veel moderne muziek gedaan en dat zal ik ook blijven doen, maar ik vind het ook heerlijk om weer eens een programma te doen met romantiek, zoals laatst Dvorák met blaaskwintet. Dat vind ik dan fantastisch!  Daar heb ik nauwelijks repetitietijd voor nodig; niets kan mis gaan – je hoeft alleen maar mooi te dirigeren en dat is natuurlijk heerlijk. Ook de hedendaagse partituren…het is ook niet niks hoor. Je moet echt wel…het is hard werken, het kost heel veel tijd en dan moet je als tegenwicht  er ook wel eens een mooi romantisch werkje doorheen jagen waar je je hart in kan volgen. Dus niet alléén maar hedendaagse partituren en moeilijke dingen. Want vergis je niet: bij heel moeilijke partituren moet ik echt lang studeren en dat draag ik dan wel altijd met me mee. Dat is dan die focus. Ik kan niet zomaar een beetje gezellig denken van: ach we zullen wel zien of het gaat lukken, want dat kan ik niet. Als het mis gaat….je hoeft maar één keer mis te gaan en dat vergeet niemand. Beroepsethiek.

 

Heb je zelf nog iets waarvan je denkt: dat wil ik graag vertellen over het vak? 

We hebben een mooi vak en je bent nooit te oud om te leren. Elke partituur is zoals je een boek leest: het verrijkt je. Elke partituur is weer een nieuw hoofdstuk dat je toevoegt aan je leven en dat bij jou hoort. Het wordt steeds meer en steeds mooier. Blijf ambitie houden. Dat kan op alle niveaus. Je kunt altijd kijken wat je meer kunt doen op jouw niveau.

Ik heb er plezier in om het te doen, maar mijn ambitie om meer te doen en beter te worden heb ik nog altijd. Ik ben nog net zo hongerig, het is alleen wat makkelijker. En ja, zorg dat je je netwerk onderhoudt. Zorg dat je je contacten blijft zoeken. Niet bang zijn. Dat heb ik ook geleerd. Vroeger was ik veel banger, bang dat het niet goed genoeg was. Bang zijn is geen goede raadgever. Op een gegeven moment moet je wel eens zodanig met je kop tegen de muur gaan dat je weet dat je het bang zijn nu achter je kunt laten. Ik heb nooit koordirectie gestudeerd. Ik ben organist en heb muziektheorie gestudeerd en Gregoriaans, dus ik kom helemaal niet uit die wereld, maar de theoriekennis en natuurlijk ook de praktijk van het spel, dat heeft mijn smaak gevoed. Daarom vind ik het ook belangrijk om, als het je lukt, naast je hoofdvak nog voor een tweede vak je master te halen. Of dat nu viool of orgel is maakt niet uit. Dat je voelt wat het is, om alleen met die partituur het podium op te gaan, dat je weet hoe diep je moet gaan om die partituur tot z’n recht te laten komen. Het is dan straks als dirigent ook makkelijker, dan weet je hoe diep je moet gaan.  Al die mensen die op een instrument ongelofelijk goed waren…. het is niet zonder reden dat die als dirigent vaak zeer geliefd zijn. Zij voelen wat onder die noten komt…Ach, de één kan dat beter dan de ander. Bij sommige ziet het er niet uit, ach wat zou dat. Het klinkt gigantisch, dus wat zou het dan? René Jacobs. Heb je hem wel eens zien dirigeren? Je snapt het niet, maar het klinkt allemaal fantastisch! De klinkende partituur, je eigen klankvoorstelling is het begin en het einde.

(Interview: Marjo Noordzij, maart 2017)

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *